Wie geen kuikens wil, maar wel een haan wil aanhouden, kan deze laten castreren. Castratie leidt ertoe dat de haan flink gaat groeien.
Een gecastreerde haan heet een kapoen en wordt ongeveer twee keer zo groot als een ongecastreerde haan. Het vet van de haan verspreidt zich na de castratie namelijk over de spieren. Dat maakt het vlees zacht en heel smakelijk.
Een kapoen is verder gemakkelijk van een gewone haan te onderscheiden doordat hij een kleinere kam en kinlellen heeft en een minder verenpracht aan de hals en op het eind van de rug.
Een haan castreer je door een insnede te maken achter de ribben en met een vinger de balletjes, die onder het rugbeen zitten, naar buiten te halen en met een scherp mes af te snijden. Daarna de snede bij de ribben weer dichtnaaien. De ingreep kan het best worden uitgevoerd voordat de haan 16 weken oud is.
Castreren mag volgens de wet, mits het op zodanige wijze gebeurt dat het dier geen vermijdbare pijn lijdt. Vroeger was het castreren (= lubben) nog een apart beroep, maar dat is uitgestorven. Het beste is hiervoor een dierenarts te vragen, want het castreren is niet eenvoudig. Bij vogels liggen de testikels binnen in het lichaam, dichtbij de nieren en grote bloedvaten. Om dit nauwkeurige werkje te kunnen uitvoeren, maar ook om pijn te voorkomen, moet de haan verdoofd worden.
Terug naar: