Om de markten van Antwerpen, Brussel en andere grote steden van goed kippenvlees te voorzien, creëerden Belgische fokkers in het midden van de negentiende eeuw een eigen vleeshoen. Ze kruisten koekoekkleurige landhoenders met columbia Shanghais, rechtstreeks uit China geïmporteerd door de Antwerpse dierentuin. Later zetten ze nog Vlaamse koekoeken uit de omgeving van Mechelen in, die ze kruisten met Cochins en Brahma’s. Het uiteindelijke resultaat was een ras – ook wel Mechelse koekoek genoemd - bijna even groot als de Brahma en met een uitstekende vleeskwaliteit.
De hanen wegen 4 tot 5 kg en de hennen 4 tot 4,5 kg. Ze zien er massief uit, hebben een breed lichaam en veren aan de poten. De meeste dieren hebben een enkele kam en oranjerode ogen. Mechelse hoenders met een erwtenkam worden ‘’kalkoenkoppen’’ genoemd. Ze zijn zwaarder dan de hoenders met een enkele kam. De koekoekgetekende dieren komen het meest voor. Daarnaast zijn er Mechelse hoenders in wit, zwart en wit-zwart-columbia.
Deze rustige kippen doen het goed in een beperkte ruimte, maar een vrije uitloop weten ze wel te waarderen. Op een flinke grasvlakte ontwikkelen ze een betere vleeskwaliteit. Mechelse hoenders die weinig beweging krijgen, maar wel onbeperkt voer, lopen kans op vervetting. Ook al is het Mechels hoen een echt vleeshoen, bij een goede verzorging leggen de hennen toch nog zo’n 140 - 200 eieren per jaar.
Nederland telt slechts enkele fokkers. In België is er een speciaalclub.
Lees meer:
Terug naar: