Onderzoek van Wageningen Universiteit naar het inbrengen van oormerken bij schapen en geiten heeft geleid tot een reeks adviezen: hygiëne, weerstand van het lam en zorgvuldigheid bij het inbrengen blijken problemen te kunnen voorkomen.
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. De overheid schrijft het gebruik van oormerken voor en ziet het als haar plicht houders van schapen en geiten erop te wijzen hoe ze deze het beste kunnen inbrengen. Voor het onderzoek zijn zowel dierhouders als leveranciers van oormerken geenqueteerd.
Het percentage ontstoken oren varieert volgens de schapen- en geitenhouders die hebben deelgenomen aan het onderzoek van nihil (minder dan 0,5 %) tot 30%. Ook uit eerder onderzoek kwam naar voren dat ontstekingen lange tijd (in lichte mate) aanwezig kunnen zijn, maar dat het niet opvalt omdat de ontsteking onder het oormerk zit en aan het dier niet is te zien dat het er hinder van ondervindt.
Schoon en steriel werken
De schapen- en geitenhouders geven aan dat de oormerken voor inbrengen schoon en zo steriel mogelijk moeten zijn. Ze worden door een redelijk aantal gebruikers ontsmet voor het aanbrengen. ''Het behandelen van de oorwond na aanbrengen wordt maar zelden toegepast noch geadviseerd door gebruikers en leveranciers, terwijl dit best een belangrijke bijdrage kan leveren aan het
beperken van infecties en daarmee het herstel van de wond'', aldus het onderzoek. Meerdere keren wordt ook aangegeven om de tijd te nemen, goede logistieke voorbereidingen te treffen en zorgvuldig te zijn bij het aanbrengen.
Verder zijn van belang: de plaats waar het oormerk wordt ingebracht, het gebruik van de juiste tang en de aanwezigheid van infecties voor het inbrengen van het oormerk. Geadviseerd wordt dit niet te doen als de dieren lijden aan Ecthyma (zere bekjes), omdat deze infectie kan overslaan naar de oorwond. Door korstvorming rond de wond en onder het oormerk wordt het
herstel sterk vertraagd.
Voor meer adviezen uit het rapport: zie artikel Adviezen voor inbrengen oormerken
Voor het volledige rapport: zie bijlage
