De wolmerino is ontstaan uit schapen van de Beri-Merines. Een Noord-Afrikaanse Berberstam die in de twaalfde eeuw naar Spanje kwam. Tot het begin van de achttiende eeuw bleef Spanje het alleenrecht op het merinoschaap opeisen.
Momenteel is de merino misschien wel het meest succesvolle schapenras ter wereld. In landen als Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten vormt de Merino met miljoenen exemplaren een economische factor van belang.
De Nederlandse schapenhouderij richtte zich vooral op het vlees en heeft hiertoe zijn eigen schaap: de Texelaar. Wellicht dat daarom de wolmerino hier ronduit zeldzaamheid is.
Merino’s gedijen goed op schraal grasland. Een ooi werpt per keer gemiddeld 1,2 lammeren. Worden ze intensief gevoerd, dan loopt het gemiddelde op tot 1,5. De wolmerino is geen vleesras, een groot aantal lammeren is daarom niet nodig. Eén lam is genoeg om de kudde op peil te houden. Zeker omdat de bronst niet afhankelijk is van het seizoen. Een ooi kan elke acht maanden lammeren, oftewel drie keer in twee jaar.
Eén schaap produceert vier tot vijf kilo wol per jaar. De wolmerino blinkt niet alleen uit in de hoge wolproductie, maar ook in de bijzondere wolkwaliteit. Per vierkante centimeter groeien bij een merino tien keer zoveel haartjes als bij een Texelaar. De wol heeft een zeer fijne structuur en is daarom zeer geschikt voor tal van toepassingen. Zo wordt het gebruikt om te spinnen of om te vilten. De wol is zeer bruikbaar voor kleding, omdat de stof niet kriebelt.
Terug naar: