De nog aanwezige melkschapenrassen in ons land, het Zeeuws en het Fries melkschaap, en ook het Vlaamse melkschaap zijn nauw aan elkaar verwant en vormen duidelijk een groep apart. Anders dan de heideschapen, die we van oudsher aantreffen op zandgronden, en de mergellandschaap , die getuige hun naam ook een voorkeur hadden en hebben voor een specifieke grondsoort, vinden we de melkschapen vooral op kleigrond in de kuststreken van Vlaanderen, Zeeland en Friesland, waar het rijke gras garant staat voor een hoge melkgift.
In het begin van de 19e eeuw was de wolproductie nog belangrijk. Het Friese melkschaap is minder geschikt voor de productie van vlees, hoewel het volgens kenners wel erg lekker is.
Melkschapen zijn bovendien vruchtbaar. Ze werpen ongeveer twee tot drie lammeren per worp. Ze geven bovendien van alle onderzochte rassen en kruisingen de minste geboorteproblemen. Drielingen zijn normaal, vierlingen behoren niet tot de uitzonderingen. Ooien met grote worpen produceren ook veel melk. De lammeren groeien snel en goed.
Raseigenschappen
Het Friese melkschaap behoort tot de grote witte schapen. Ze hebben een lange en tengere hals. De neus is lichtgebogen en de oren zijn licht en breed. De kale staart reikt tot de hak. De ogen zijn groot, sprekend en bruin. Neus, lippen en bek zijn bleek. Aan de hals bungelen soms twee belletjes. Ze zijn alleen zichtbaar als het schaap net geschoren is.
Friese melkschapen hebben verder een grote, maar smalle wigvormige romp, weinig spieren en fijne, stevige benen. Het schaap heeft een gewicht van ca.
Terug naar: