Het Welsumer hoenderras is omstreeks eind 18e eeuw, begin 19e eeuw ontstaan in het dorpje Welsum en omliggende plaatsen op kleigronden langs de oever van de IJssel uit boerenkippen die gekruist werden met diverse buitenlandse en Nederlandse rassen. Hieruit is een middelzwaar en uniform ras ontstaan met een vrij klein verspreidingsgebied. Het ras stond bekend om zijn buitengewone grote, donkerbruine gespikkelde eieren, maar heeft zich uiteindelijk door een te lage productie niet als bedrijfsras kunnen handhaven.
De hanen zijn overwegend roodbruin van kleur, met zwarte borst-, buik-, en dijveren die iets met bruin vermengd zijn. De staart wordt vrij hoog gedragen en is groenglanzend zwart. De hennen hebben een lange horizontale rug, een vrij kleine staart en een diepe volle legbuik. Ze zijn patrijskleurig met een warm roodachtige grondkleur en donker zalmrode borst. De kleurslag roodpatrijs is uniek voor de Welsumer en komt bij geen enkel ander ras voor. De kam is enkel en vrij klein, de oren zijn rood en de benen maisgeel van kleur.
Meer over de Welsumer, zie artikel van het magazine Levende Have ''Unieke karakter van Welsumer behouden gebleven''.
Terug naar: