De Twentse landgans is het enige nog overgebleven oud-Hollandse ganzenras. Met ruim honderd goedgekeurde dieren bevindt het ras zich nog altijd in de gevarenzone. Dat was in het midden van de 19e eeuw nog geheel anders. Overstromende beekjes en kleine rivieren die een goede grasoogst beletten, gaven de aanzet tot de bedrijfsmatige ganzenhandel en ganzenteelt zoals deze vanaf 1850 tot aan de eerste wereldoorlog rond Enter, Wierden en Goor gepraktiseerd werd. Jaarlijks werden er tienduizenden dieren in Twente en Duitsland opgekocht en rond Enter verhandeld met als topjaar 1887 met 60.000 dieren.
De Twentse landgans kent in tegenstelling tot vele andere ganzenrassen geen buik- en keelwam. Ook een donker gekleurde snavelnagel, een donkere nek- en kopstreep of knobbelontwikkeling aan de aanzet van de bovensnavel, horen niet bij de Twentse landgans. Dit duidt op rasvreemde invloeden. Wel kenmerkend zijn de blauwe ogen met oranje oogleden. Er zijn witte en bonte Twentse landganzen. De gekleurde veren op de kop van de bonte Twentse landgans lopen niet door in de hals. Snavel en poten zijn geeloranje (wiite gans) en oranje (bonte gans)
Een zwemmende Twentse landgans heeft een horizontale tot zeer licht opgaande lichaamslijn. Een hooggedragen staartpartij duidt op invloed van de Knobbelgans. Deze dieren zijn vaak ook herkenbaar door de hoge roeptoon.
De relatief kleine Twentse gent en gans van wegen respectievelijk 5 – 6 en 4 – 5 kg. Ter vergelijking weegt een Afrikaanse knobbelgent 9 kg, de Emdener gent 12 kg, de Pommerse gent 8 kg en de Toulouse gent 10 kg. Rasloze boerenganzen – waarvan de bontgetekende dieren vaak worden aangezien voor bonte Twentse Landganzen – wegen veelal tussen de 4 en 6 kilo.
Heb je zelf ganzen en heb je hier een vraag over? Stel 'm in de vraagbaak
Terug naar: