Landelijk kennisnetwerk van houders van boerderijdieren

Wormen bestrijden door weidewisselen

Ingediend door jinke op 15 augustus 2007 - 11:34

door Jinke Hesterman

Drie schapenhouders uit Nijbroek maken slechts zeer spaarzaam gebruik van ontwormingsmiddelen. Frank Stegeman, Harry Bomhof en Hennie Nooteboom dienen alleen nog middelen toe als de wormbesmetting bij de schapen te hoog oploopt. Wormenspecialist Maarten Eysker plaatst enkele ‘’zeer belangrijke kanttekeningen’’.

Zorgvuldig omgaan met reguliere ontwormingsmiddelen is van levensbelang. Overdosering en onderdosering werken namelijk resistentie in de hand. Alternatieve middelen hebben vooralsnog niet het gewenste resultaat. Drie schapenhouders uit Nijbroek namen daarom een radicaal besluit. Zij vinden het gevaar van resistentie tegen de huidige middelen te groot en halen de pasta’s en pillen alleen nog in geval van nood uit de medicijnkast.


Harry Bomhof (tachtig ooien en 27 overlopers op tien hectare) ontwormt al vijf jaar uitsluitend verdachte gevallen. De mest van zijn Blauwe Texelaars laat hij eens in de zoveel tijd onderzoeken door de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht. Hoewel hij er rekening mee houdt dat het toch een keer mis gaat, boekt hij veel betere resultaten dan experimenten met alternatieve middelen, zoals cichorei en schimmelsporen. Mestonderzoek toont telkens aan dat de infectiedruk laag is en onlangs is bij een aantal slachtschapen darmonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn geen afwijkende resultaten gevonden, stelt Bomhof tevreden vast.
Ook Frank Stegeman (35 ooien op zeven hectare) blikt terug op een grotendeels probleemloos verlopen middelenvrije periode van vier jaar, ook al duidden de uitslagen van het mestonderzoek vorig jaar juli plotseling op een verhoogde wormactiviteit. ‘’Drie weken later was de infectie na toediening van antiwormmiddelen weer op een acceptabel niveau.’’

Kerngezond
Kleinschalig schapenhouder Hennie Nooteboom heeft haar tien Blauwe Texelaars gedurende twee jaar niet meer ontwormd en de dieren zijn kerngezond. Anders dan Stegeman en Bomhof, doet Nooteboom niet aan mestonderzoek. Ze observeert haar dieren en constateert op die manier of er eventueel iets aan de hand is. ‘’Ik ben van het ene op het andere jaar gestopt met ontwormen. Mijn grootste drijfveer is dat je anders op een gegeven moment resistente schapen krijgt. Maar de kosten spelen ook een rol.’’
Hennie Nooteboom besteedt liever wat meer tijd aan haar schapen dan dat ze er een pil in duwt. Want dat een strategie zonder middelen meer uren werk betekent, is wel duidelijk. De drie Nijbroekers durfden hun experiment ook alleen maar aan in combinatie met een strak beweidingsschema. Ook is het handig als je over een extra weiland beschikt waarop eventueel koeien of paarden, maar beslist geen schapen lopen.
Zo begint het koppel schapen van Hennie Nooteboom na het aflammeren altijd op een stuk weiland waar zeker een half jaar geen schapen hebben gegraasd. Haar ene hectare verdeelt ze vervolgens in een aantal stroken en wel zodanig dat het hele koppel schapen om de veertien dagen een nieuw stuk krijgt. Na zes weken kunnen ze dan weer terug naar het stuk waar ze begonnen zijn.


Lammeren
‘’Het beste is om dat stuk even goed te maaien, voordat de schapen er weer op komen’’, zegt Hennie. De lammeren, ze heeft er dit jaar tien, blijven bij de moeder totdat ze eraan toe zijn om te worden afgespeend. Dan gaan ze tijdelijk naar een schone wei. Na zes weken mogen ze weer bij de moeder, die op deze manier geen infectie via haar lammeren kan oplopen.
’’Het principe is heel simpel. Ik gebruik een paar kleine prikstokken waar ik de stroomdraad langs leid. De grootte van de vakken is afhankelijk van het aantal schapen dat je hebt en de snelheid waarmee het gras groeit. Twee weken zijn twee weken. Daar houd ik me strikt aan. Ook al is het gras in de ene strook nog niet op, dan verplaats ik ze toch naar de volgende strook. Je moet het gewoon proberen. Merk je toch dat een schaap wormen heeft, dan kun je alsnog een middel gebruiken om daarna weer opnieuw te beginnen.’’


Volgens Nooteboom is het een voordeel als je weinig schapen hebt. Een kleine koppel is doorgaans wat makker en laat zich zonder veel moeite verplaatsen van het ene stuk naar het andere. Toch weegt het resultaat van het ‘’weidewisselen’’ bij zowel Harry Bomhof en Frank Stegeman voldoende op tegen de stress die het bij de dieren veroorzaakt. Van belang is vooral dat het op tijd gebeurt. En de lammeren vormen de hoofdzaak, weten ze. ‘’Die hebben de minste weerstand tegen worminfecties. Volwassen dieren dragen altijd wel wat wormen bij zich, maar hebben zelf weerstand opgebouwd. Hoe hoger die weerstand, hoe beter de schapen in staat zijn infecties te onderdrukken.’’
Harry Bomhof heeft in totaal twaalf percelen, die hij vanaf maart tot oktober elk maximaal veertien dagen laat begrazen. ’s Winters lopen de dieren niet op eigen grond, maar op een wei van iemand anders. Of ze staan op stal. ‘’Het omweiden luistert vooral in de maanden juni, juli en augustus erg nauw. Dan is het echt om de veertien dagen en niet om de vijftien.’’


Huiverig

Maarten Eysker, specialist op het gebied van wormen en verbonden aan de faculteit diergeneeskunde, kent het systeem van Bomhof en Stegeman. Hij voerde gedurende twee jaar het mestonderzoek uit. Eysker staat huiverig tegenover publiciteit. Niet-ontwormen is bij schapen eigenlijk alleen verantwoord als men geen lammeren houdt, waarschuwt hij. Volwassen dieren hebben als regel zoveel weerstand tegen worminfecties dat ze zonder wormmiddelen gehouden kunnen worden.

‘’Maar in z’n algemeenheid kan niet ontwormen bij hobbymatig gehouden schapen en lammeren uitermate slecht zijn voor het welzijn van de dieren. Dat geldt misschien nog sterker voor geiten’’, benadrukt Eysker.

Om meer te weten te komen over de cyclus van infectie en her-infectie via de wei, is onderzoek gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat een onveilige wei na drie maanden weer veilig is. Ook is aangetoond dat bij besmette schapen op een schone wei in het voorjaar (tot 1 juli) en in het najaar (vanaf september) na drie weken en in de zomer na twee weken gevaarlijke her-infecties kunnen optreden.


Kanttekening
Eysker plaatst bij al deze berekeningen een ‘’zeer belangrijke kanttekening’’. Soms kan er al binnen genoemde perioden een gevaarlijke wei ontstaan. Dit gebeurt vooral als het warmer is dan normaal, met bovendien voldoende neerslag. Zeker de zeer gevaarlijk bloedzuigende worm Haemonchus contortus kan dan snel opbouwen tot gevaarlijke populaties die vanaf circa drie weken na een dergelijke massale infectie in de zomer tot ernstige bloedarmoede (en zelfs sterfte) kan leiden. Ook in de periode van november tot maart, als er (vrijwel) geen wormontwikkeling is en de eieren niet overleven, zouden bij omstandigheden als in de afgelopen winter de Teladorsagia en misschien ook de Trichostrongylus vitrinus wel degelijk een overlevingskans hebben.

 

In de twee jaar dat hij de bedrijven van Bomhof en Stegeman volgde, heeft hij beiden één keer het advies gegeven de lammeren te ontwormen. De eitellingen gaven een matige tot hoge Haemonchus infectie aan. ‘’Er zou misschien geen sterfte zijn opgetreden, maar niet-ontwormen zou zeker wel tot verminderde groei (en welzijn) hebben geleid’’, merkt Eysker op.

Zijn voorlopige conclusie is dan ook dat het door Bomhof en Stegeman toegepaste systeem (consequent elke twee weken de lammeren verweiden naar een dat weideseizoen nog niet eerder beweid perceel) voldoet ter preventie van worminfecties met zo min mogelijk gebruik van wormmiddelen. Monitoring is echter essentieel om productieverliezen en afname welzijn te voorkomen. Dit kan via mestonderzoek en eventueel door regelmatige beoordeling van de conditie van de dieren (lammeren) in de kudde. Let op anaemie (bleke slijmvliezen) in de zomer en groeivertraging/vermagering/diarree in zomer en najaar. De symptomen zijn afhankelijk van de wormsoorten. ‘’Met het schema van Harrie en Frank is trouwens geen rekening gehouden met Nematodirus (bij besmetting met deze worm blijft de wei veel langer gevaarlijk), maar dat speelt op hun bedrijven geen rol’’, aldus Eysker.


’’De Nieuwe Wormbestrijding’’

Eyskers naam komen we ook tegen op de brochure ‘’De Nieuwe Wormbestrijding’’. Het is een pleidooi voor een gecombineerde aanpak: beweidingsmaatregelen, mestonderzoek en niet alle ooien en lammeren ontwormen. De faculteit diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht heeft deze ‘’combinatietherapie’’ samen met Wageningen Universiteit en Research en de Gezondheidsdienst voor Dieren verder ontwikkeld. Bij deze aanpak krijgen twee tot vijf procent van de ooien geen ontwormingsmiddel.
Hebt u minder dan twintig ooien, behandel dan één ooi niet direct, maar wel een week na het naar buiten gaan, luidt het advies. ‘’Behandel ook niet alle lammeren. Ontworm 95 tot 98% van de dieren bij het spenen met hetzelfde middel als de ooien. Behandel de 2 tot 5% van de beste lammeren niet. Ook bij een volgende ontwormronde behandelt u 95 tot 98% van de lammeren’’.

Door deze werkwijze te volgen, komen de wormen bij de niet-behandelde dieren niet in aanraking met het ontwormingsmiddel. Op de wei bestaat de volgende generatie dus hoofdzakelijk uit wormeieren en larven die niet resistent zijn. Als het wormmiddel nog goed werkt, zullen daarnaast maar zeer weinig eieren op de wei komen van wormen die de behandeling hebben overleefd (dus mogelijk resistent zijn).

Wat betreft de beweidingsmaatregelen: doe de ooien met lammeren bij voorkeur naar buiten op veilig land. Dit is (behalve voor de Nematodirus) een weiland waar minstens drie maanden geen schapen of geiten hebben gelopen. Voor Nematodirus is elke wei waar vorig jaar lammeren hebben gelopen verdacht. Verweid de ooien met lammeren tot 1 juli steeds binnen drie weken naar een nieuwe, veilige wei. Doe dit met de lammeren in de zomer elke twee weken. De dieren zijn dan weg van het perceel voordat het gevaarlijk wordt. Goede momenten voor mestonderzoek zijn: na het spenen van de lammeren, vier weken na het verweiden van de lammeren in de zomer, en twee weken na het ontwormen. De eigen dierenarts kan het mestonderzoek uitvoeren.<<

Soorten wormen


Dit zijn de belangrijkste wormsoorten bij het schaap:

Nematodirus-soorten


Wanneer problemen? Lammeren in het voorjaar en soms in het najaar.

Wat ziet u? Waterdunne diarree, enorme dorst, sterfte, groeivertraging.

Welke weilanden zijn gevaarlijk? Waar vorig jaar lammeren hebben gelopen.

Haemonchus contortus


Wanneer problemen? Lammeren in de zomer. Wat ziet u? Bloedarmoede,

sterfte, verminderde groei. Geen diarree. Welke weilanden zijn gevaarlijk?

Waar minder dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben gelopen.

Trichostrongylus-soorten

Wanneer problemen? Lammeren in de zomer en het najaar. Wat ziet u?

Diarree, verminderde groei. Welke weilanden zijn gevaarlijk? Waar minder

dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben gelopen.

Teladorsagia circumcincta


Wanneer problemen? Lammeren in de zomer en het najaar. Wat ziet u?

Soms diarree, verminderde groei. Welke weilanden zijn gevaarlijk? Waar

minder dan 3 maanden geleden ooien en/of lammeren hebben.
 
Ontwormingsiddelen
Groep 1 Benzimidazolen


Welke middelen? Valbazen, Veteol, Bovex, Systamex, Rintal.

Resistentie? Op bijna alle bedrijven resistentie tegen deze groep.

Middelen uit deze groep zijn wel eerste keuze tegen Nematodirus en

lintwormen.

Groep 2 Imidothiazolen


Welke middelen? Endex, Levacide, Levacol, Levamisol-wormbolus,

Levamisol-Ripercol.

Resistentie? Nog geen resistentie in Nederland.

Groep 3 Avermectinen/Milbemycinen


Welke middelen? Euromec, Ivomec, Oramec (alle ivermectine),

Dectomax, Prontax (beide doramectine), Cydextin (moxidectine).

Resistentie? Nog geen resistentie in Nederland.



Verschenen in

Aanbevolen door Levende Have

Dierenwelzijn, de wet en natuurlijk gedrag
Dierenwelzijn, de wet en natuurlijk gedrag €14,95

Bestellen? Klik hier
Schapen in de weiden van de lage landen
NIEUW! Schapen in de weiden van de lage landen  € 24.90

Bestellen? Klik hier

Cover dierenwelzijn de wet en onze democratie
 Dierenwelzijn,
 de wet en 
 onze democratie
 
Gratis te downloaden
 Klik hier