Het voorkomen van welzijns- en gezondheidsproblemen door fokkers is voor gezelschapsdieren wettelijk geregeld, maar niet voor landbouwhuisdieren. De Raad voor Dierenaangelegenheden vindt dat ook het fokken van landbouwhuisdieren moet worden opgenomen in het Besluit houders van dieren.
De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) stelt dit in het advies ''Fokkerij en voortplantingstechnieken.'' Volgens staatssecretaris Van Dam dient artikel 3.4 *) in het Besluit houders van dieren om gezondheids- en welzijnsproblemen bij gezelschapsdieren en paarden te voorkomen, waar gefokt wordt op uiterlijke kenmerken. ''Bij landbouwhuisdieren doen zich soms ook welzijnsproblemen voor als gevolg van het fokken op een bepaalde eigenschap, al is de inspanning er altijd op gericht om gezonde dieren te fokken. Daar heeft de ondernemer immers het meeste baat bij'', aldus Van Dam in een beleidsbrief over dierenwelzijn aan de Tweede Kamer.
Voor landbouwhuisdieren geldt bovendien Europese fokkerijregelgeving en een Fokkerijbesluit, stelt hij, en verder is het volgens hem ''de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen voor eenmaatschappelijk aanvaardbare fokkerij.'' Zo geeft hij in dezelfde brief aan dat de maatschappelijke ophef over hoge biggensterfte thuis hoort in het overleg tussen varkenssector en fokkerijorganisaties.
Ook het voorstel van de RDA om het fokken met pluimvee onder de werking van het Fokkerijbesluit te brengen, vindt geen weerklank bij Van Dam. Het Fokkerijbesluit is enerzijds een instrument voor de Europese handel in fokdieren. Ook regelt het de erkenning van fokkerijorganisaties die een stamboek willen bijhouden. Voor erkenning is het nodig dat een stamboek aan bepaalde eisen voldoet. De RDA betoogt dat aan het fokken van pluimvee ook eisen zouden moeten worden gesteld. Maar Van Dam ziet geen mogelijkheden. ''Bij pluimvee is er geen sprake van stamboeken. Er is daarmee geen meerwaarde om het Fokkerijbesluit van toepassing te verklaren op pluimvee''.
*) Artikel 3.4. Fokken met gezelschapsdieren
1 Het is verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld.
2In ieder geval wordt bij het fokken, bedoeld in het eerste lid, voor zover mogelijk voorkomen dat:
a.ernstige erfelijke afwijkingen en ziekten worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
b.uiterlijke kenmerken worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen die schadelijke gevolgen hebben voor welzijn of gezondheid van de dieren;
c.ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen;
d.voortplanting op onnatuurlijke wijze plaatsvindt;
e.het aantal nesten of nakomelingen dat een gezelschapsdier krijgt de gezondheid of het welzijn van dat dier of de nakomelingen benadeelt.
3 Een hond krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste één nest.
4 Een kat krijgt binnen een aaneengesloten periode van twaalf maanden ten hoogste twee nesten of ten hoogste drie nesten in een aaneengesloten periode van vierentwintig maanden.
5 Op het fokken van paarden (inclusief pony’s) en ezels die anders dan voor landbouwdoeleinden worden gehouden, zijn het eerste en tweede lid, met uitzondering van het tweede lid, onder d, van toepassing.
Redactie Levende Have
Dossier
